Artikelen

In zeven jaar helemaal opgebruiken

Opgravingen in 2018 in het centrum van Rio de Janeiro, waar nog veel geschiedenis van de slavernij onder de grond ligt

In Brazilië werden tien keer zo veel tot slaaf gemaakten te werk gesteld als in de Verenigde Staten. Het land schafte als laatste de slavernij af. De reden: tot slaaf gemaakten konden niet gemist worden op de plantages.

“We werden naakt in het ruim van een schip geduwd, de mannen aan één kant en de vrouwen aan de andere. Het ruim was zo laag dat we niet rechtop konden staan. We waren gedwongen over de vloer te kruipen of te zitten. Dag en nacht waren hetzelfde voor ons. Slapen ging niet vanwege de ongemakkelijke positie waarin we onze lichamen moesten houden.

Oh! Ik zal het walgelijke vuil van die vreselijke plek nooit vergeten. Mijn hart wordt er tot op de dag van vandaag ziek van. Het enige voedsel dat we kregen was gekookte mais. Ik kan niet zeggen hoe lang het duurde, het was heel lang. We leden heel erg onder de behoefte aan water. Een pint per dag was alles dat was toegestaan. Veel slaven stierven tijdens de overtocht. Één man was zo wanhopig dat hij probeerde het mes van de blanke die het water kwam brengen te grijpen. Hij werd meegenomen naar het dek en ik weet niet wat er van hem geworden is. Ik veronderstel dat hij overboord is gegooid.”

Zo beschrijft de slaaf Mahommah Gardo Baquaqua, afkomstig uit de delta van de rivier de Niger in West-Afrika, de overtocht in een Portugees schip van zijn continent naar Pernambuco in Noordoost-Brazilië omstreeks 1840. De opluchting om van boord te kunnen gaan was zo groot dat het hem weinig kon schelen dat hij tot slaaf was gemaakt. Twee dagen zou hij op de slavenmarkt verblijven totdat hij werd gekocht door een handelaar, die hem doorverkocht aan een bakker op het platteland.

Quilombos

Op het moment dat Baquaqua’s slavenbestaan begint, woedt de discussie over afschaffing al volop, maar in Brazilië zal het nog tot 1888 duren voordat het zo ver is. Als laatste land in Noord- en Zuid-Amerika maakt het een eind aan de slavernij. Ten eerste zijn het de tot slaaf gemaakten zelf, die in steeds groteren getale in opstand komen of vluchten, die zorgen voor een ommezwaai in het maatschappelijke debat. Door de hele koloniale tijd heen, vanaf de zestiende eeuw, bestaan er quilombos, gemeenschappen van gevluchte tot slaaf gemaakten. De beroemdste leider van gevluchte slaven is Zumbi (1655-1695), die bij een legeraanval in zijn quilombo Palmares in het noordoosten van Brazilië zal worden vermoord.

De slaven krijgen in de negentiende eeuw ook hulp van de ‘abolicionistas’, de voorstanders van afschaffing, een verzameling progressievelingen van alle huidskleuren – er waren al vrije Afrikanen, vooral nadat wettelijk werd bepaald dat kinderen van slavinnen niet langer slaaf meer waren en dat tot slaaf gemaakten ouder dan 60 vrijgelaten moesten worden – , voornamelijk afkomstig uit de grote steden. De sociologe Angela Alonso noemt deze abolicionistas de eerste sociale beweging van Brazilië.

Naar schatting zijn er 5 miljoen tot slaaf gemaakte Afrikanen tussen de zestiende eeuw en het eind van de negentiende eeuw naar Brazilië verscheept. Een tijdspanne van een dikke 300 jaar. Over de ruggen van deze slaven konden suiker- en koffieplanters in Brazilië rijk worden. De Afrikanen werden ook tewerk gesteld in de goudmijnen in de huidige deelstaat Minas Gerais. In de steden deden ze zwaar lichamelijk werk, als sjouwers of bouwvakkers, maar ze waren bijvoorbeeld ook schoenpoetsers of verkochten eten op straat en moesten (een deel van) hun opbrengst naar hun meester brengen. Deze tot slaaf gemaakten waren weliswaar relatief autonoom van hun meesters, maar leefden in grote armoede in donkere en vochtige ruimtes en waren onderhevig aan epidemieën.

Westindische Compagnie

Ook de Nederlanden hebben hun aandeel in de slavernij gehad. 500.000 Afrikanen werden naar de Amerika’s gedeporteerd; de Westindische Compagnie (WIC) nam ruim de helft voor haar rekening. Een deel van deze slaven kwam in Noordoost-Brazilië terecht, in een gebied waar de Nederlanders deels onder leiding van graaf Maurits van Nassau van 1630 tot 1654 de dienst uitmaakten. Ook de Nederlanders stelden de tot slaaf gemaakten te werk op suikerrietplantages, puur uit economisch gewin, omdat er geen andere arbeidskrachten voorhanden waren.

Aanvankelijk bestond er in de Nederlanden weerstand tegen slavernij omdat mensenhandel als niet christelijk werd beschouwd. Maar toen de vraag naar arbeidskrachten in de koloniën dringend werd, gold al snel als argument dat Afrikanen wel verhandeld konden worden omdat ze niet-christelijk en een ‘minderwaardig ras’ waren. In Maurits’ tijd in Brazilië (1637-1643) zijn er volgens historici tussen de 1500 en 3000 tot slaaf gemaakte Afrikanen naar Noordoost-Brazilië gedeporteerd.

Historici verhalen dat het voor de plantagehouders die slaven hielden economisch rendabeler was om een slaaf in zeven jaar tijd helemaal op te gebruiken, waarna hij van ellende bezweek, dan hem goed te behandelen en langere tijd profijt van hem te hebben.

Inheemsen ongeschikt bevonden

Dat de Brazilianen er zo lang over deden om de slavernij af te schaffen had alles te maken met de grote behoefte van de planters aan deze werkkrachten. De Afrikanen waren gehaald omdat de oorspronkelijke bevolking, die ‘indianen’ werden genoemd, ongeschikt werd bevonden voor het werk en omdat de Portugezen in het moederland er helemaal niet voor voelden om zulk zwaar werk in de tropen te gaan doen. De strijd over de afschaffing van de slavernij liep zo hoog op dat het bijna uitdraaide op een burgeroorlog. Zonder de tot slaaf gemaakten konden de plantages niet functioneren.

In de steden waren het vrijwel alleen tot slaaf gemaakten die het zware lichamelijke werk deden. Ze waren ook kok of schoonmaakster in huis in de stad, of handwerkslieden. Slavinnen deelden vaak gedwongen het bed van hun meesters. Velen hoopten zo hun omstandigheden te verbeteren, soms met succes, maar ze waren volstrekt overgeleverd aan de willekeur van hun meester, die over hun leven beschikte.

Veel blanke vrouwen waren er in Brazilië niet, waardoor inheemse en zwarte vrouwen het doelwit werden voor de seksuele behoeftebevrediging van de blanke man. Brazilië werd zo al snel de multiraciale maatschappij die het nog steeds claimt te zijn. Vergeten wordt dan gemakshalve dat de Braziliaanse regering rondom de definitieve afschaffing van de slavernij een actief beleid begon te voeren om meer blanke immigranten aan te trekken om het land witter te maken. Tussen 1870 en 1930 mochten ‘inheemsen uit Azië en Afrika’ het land alleen in met toestemming van het nationaal congres.

In Rio de Janeiro was rond 1800 ongeveer de helft van de inwoners van Afrikaanse afkomst. Het zorgde voor angst en argwaan onder de blanke overheersers, die hen al zo lang hadden misbruikt. Maar er bestond ook een ronduit racistische afkeer van de (ex)slaven, die als vieze primitievelingen werden beschouwd. Tot op de dag van vandaag kampen arme zwarte inwoners van Rio en de rest van Brazilië met deze vooroordelen. In april 2017 nog ontstond er opschudding toen nota bene een universitair docent – en niet weer eens een keer een racistische politicus – zei dat huidskleur het eerste is waar je naar kijkt als je wilt weten of iemand een dief is.

Een verrijking

De historicus en socioloog Gilberto Freyre publiceerde in de jaren dertig van de vorige eeuw een omstreden boek, Groot Huis en Slavenverblijf, dat in Brazilië nog steeds veel wordt geciteerd. In dat boek betoogt hij hoe de raciale vermenging een verrijking voor het land heeft betekend. Maar het aandeel van de zwarte in deze aangename smeltkroes bestaat uit clichés als sensueel zijn, goed kunnen koken en mooie muziek kunnen maken. Dat zijn precies de clichés waar de huidige nazaten van de Afrikaanse slaven vanaf willen. Ze kunnen ook goede juristen, artsen en sterrenkundigen zijn. De critici van Freyre vinden dat hij voorbijgaat aan de ongelijkheid die er in de multiraciale maatschappij Brazilië bestaat.

De socioloog Florestan Fernandes was daar in de jaren vijftig van de vorige eeuw het meest expliciet in. Hij betoogde dat er van harmonie in Brazilië geen sprake is en dat veldonderzoek van hemzelf en zijn mensen heeft uitgewezen dat juist zwarte gemeenschappen in economische achterstandsposities verkeren. Na het afschaffen van de slavernij in 1888 bleven de bestaande verhoudingen tussen blanken en zwarten gewoon bestaan, aldus Fernandes. Om die achterstand in te halen was met name scholing nodig. De militaire dictatuur, die in 1964 begon, snoerde Fernandes de mond. Pas in de jaren zeventig – de dictatuur zou nog voortduren tot 1985 – begonnen zwarte bewegingen voorzichtig weer over emancipatiestrijd te praten en hun stemmen worden luider.

Dit verhaal werd voor het eerst gepubliceerd op 23 mei 2017 op Reporters Online

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -